Antropomorfisme

Mijn dochters hebben een levendige fantasie. Ze spelen graag met hun knuffelbeesten en ze dichten die graag allerlei menselijke karaktereigenschappen toe. (Voor de liefhebbers: dat heet antropomorfisme.) Als je er bijvoorbeeld op eentje gaat zitten, omdat die dingen nou eenmaal overal liggen, dus je had geen keus, dan wordt er meteen geroepen: “Mama, je bent een knuffelmoordenaar!” en dan wordt je ruw van je plek geduwd zodat het arme wezen bevrijd kan worden.
Of je hebt eindelijk iedereen klaar voor vertrek en dan bedenken de dames dat het zielig is voor de knuffels dat ze alleen thuis worden gelaten. Er wordt dan eerst onderhandeld of ze niet mee mogen. Eh, nee. Je mag niet alle 15 knuffels mee naar school nemen. Maar dan moeten ze wel goed verzorgd achterblijven. Die ene moet bijvoorbeeld naast die andere zitten, want die ene wordt snel bang als-ie alleen is en dan kan die andere voor hem zorgen. Dat idee.
En het toppunt: als ze er eentje kwijt zijn. De paniek en het iedereen mee laten zoeken naar de knuffel, vind ik irritant, maar begrijpelijk. Wij zijn van die ouders die op de vraag: “Waar is mijn …?” steevast antwoorden met: “Waar je hem hebt gelaten.” Wat niet eens per se waar hoeft te zijn, want mijn man heeft regelmatig last van opruimrazernij. Hij ruimt dan alles op wat-ie tegenkomt, op plekken waar niemand zou bedenken om het terug te vinden, en een half uur later, als het waas voor zijn ogen is opgetrokken, kan-ie zich daar niets meer van herinneren. Maar ik dwaal af. Ze zijn een knuffel kwijt, paniek, iedereen moet meehelpen. Daar waren we. Vervolgens rennen ze het hele huis door en roepen ze: “Konijntje! Waar ben je? Konijntje! KONIJNTJE!” Iets met bloed en nagels, grrr.
Soms kunnen ze trouwens ook verrassend nuchter uit de hoek komen wat dierengevoelens betreft. We keken een natuurdocumentaire waarin een hertje gegrepen werd door een cheeta. Of het waren twee andere beesten. In ieder geval. Het slachtoffer werd in slow motion in stukken gereten. Ik graaide naar de afstandsbediening, terwijl ik in mijn hoofd allerlei sussende verklaringen bedacht voor dit afschuwelijke schouwspel. Maar mijn oudste haalde haar schouders op en zei: “Die cheeta heeft gewoon honger. Dat is helemaal niet erg.” En mijn jongste vond het überhaupt niet interessant.
Ik was op dat moment erg blij met mijn oudste. Al zo lang als ik kinderen heb, erger ik me aan de kinderboeken waarin bijvoorbeeld een slang de rol van slechterik krijgt omdat hij een ander dier wil opeten. Een slang is niet slecht, hij heeft gewoon honger. Dat is dus de natuur. Blij dat mijn dochter dat ook inziet.
Ook keken we laatst een keer Bambi. Kleine Bambi en Kleine Feline ontmoeten elkaar als kinderen. Mijn jongste zegt: “Die gaan later trouwen.” Zegt mijn oudste: “Nee, ze gaan paren. Niet trouwen, maar páren!”
Ik zeg helemaal niets meer.