Lachen

De tuin van mijn schoonouders grensde ooit aan de tuin van één van onze aardrijkskundeleraren. (Mijn man en ik zaten op dezelfde middelbare school.) Mijn schoonmoeder heeft moeite met eten weggooien, zelfs als het helemaal beschimmeld is.

Wat hebben die twee feiten met elkaar te maken? Nou, dat zit zo: toen mijn man student was en af en toe bij zijn ouders langsging, had hij de gewoonte om oud fruit uit de koelkast over de schutting in de achtertuin van de aardrijkskundeleraar te gooien. Misschien moet ik er nog even bij vertellen dat er niks mis was met deze leraar. Hij was niet bijzonder of inspirerend, maar ook niet opvallend streng of onredelijk. Het enige dat je hem kwalijk kon nemen was zijn saaiheid. Waarom voelde mijn man dan de behoefte om beschimmelde citroenen in zijn tuin te gooien? Geen idee. Hij weet het zelf ook niet.

Maar de reden dat ik er nu over begin is dat elke keer als mijn man hier over vertelt, (en de paar keer dat ik er zelf getuige van was,) vind ik het een vreselijk verhaal. Ik stel me die andere kant van de schutting voor, waar de aardrijkskundeleraar, of misschien wel zijn vrouw, of kinderen, regelmatig rottend fruit vonden, zonder te begrijpen hoe, wie, of waarom. Moet je je voorstellen! Dat is toch vreselijk?

En toch…, en toch, moet ik er ook elke keer als ik er aan denk onbedaarlijk om lachen. Ik kan het niet helpen.Het moet.

En dat heb ik met mijn kinderen nou ook de hele tijd. Dat ik moet lachen op ongepaste momenten. Als ze iets heel brutaals of ondeugends doen, wat dan eigenlijk ook heel slim en grappig is. Het is helemaal niet okee en zóó onverstandig, maar ik het niet helpen. Het moet.