Stadse (moeder)fiets

Toen ik nog niet in Amsterdam woonde, maar er wel al studeerde kreeg ik op een dag een echt barrel cadeau van een huisgenootje van Sonja. De eerste keer dat ik op die fiets langs de gracht naar college fietste was ik zó trots. Ik weet het nog zo goed.
Iedereen zou nu denken dat ik een echt stads meisje was. Niemand zag aan mij dat ik net uit de trein gestapt kwam, een provinciaaltje uit een Noord-Hollands dorp. Dacht ik.
Ik leerde al snel dat in de stad een bel op je fiets belangrijker is dan een rem en dat je slot altijd duurder moet zijn dan je fiets. Na een paar jaar kwam ik in Amsterdam wonen en ik versleet door de jaren heen een paar tweedehands fietsen.
Als ik op een van mijn gammele studentenbarrels door de stad fietste kon ik met lichtelijk jaloerse ogen altijd precies zien wie er mooi woonde: mensen met glimmende fietsen. Want mensen die er warmpjes bij zitten die hebben een kelderbox of schuur voor hun fiets. ‘Stelletje patsers’ dacht ik dan.
En toen werd ik zelf een patser. Ik kocht ook een mooie fiets. Ik was al best lang verliefd op die fiets. Hij stond in een werkplaats in de Jordaan. Elke keer als we langs die werkplaats liepen dan keken mijn vriend en ik kwijlend naar binnen. En toen mijn vriend via het fietsenplan van zijn werk zo’n fiets bestelde, toen besloot ik er meteen ook een te kopen. Ik kon het idee dat hij er wel een had en ik niet absoluut niet verdragen. Ik zou gewoonweg strontjaloers zijn. Dus plunderde ik mijn spaarrekening. Bovendien waren we pas verhuisd naar een appartement mét kelderbox, dus ik moest wel.
Een paar jaar later werd ik een echte patser en reed ik in een leaseauto. Ik schaamde me daar een beetje voor en ik voelde me schuldig tegenover mijn mooie fiets. Ik zei zelfs wel eens hardop sorry tegen hem als ik de ruitenwisservloeistof uit de kelderbox kwam pakken. Als ik mensen naar hun werk zag fietsen dan voelde ik een vlaag van jaloezie. Ik was zo blij toen ik mijn auto inleverde en weer in Amsterdam ging werken: ik mocht weer fietsen!
De fietsenbouwer noemde mijn fiets bij aanschaf ‘een degelijke moederfiets’. Mijn vriend lachte me een beetje schamper uit en ik was behoorlijk beledigd. Mijn fiets? Een móederfiets? Ha! Ech nie. Mijn fiets was stoer! Op mijn stalen ros geen kinderzitje!
En nu? Inmiddels ben ik een trotse stadse moeder. Nu ben ik blij als ik met mijn zoon achterop op die degelijke moederfiets fiets. Vooral als we over de grachten of onder het Rijksmuseum door rollen. Of als we samen zingen in de regen of de voorjaarszon. Zelfs als meneer de peuter van onder zijn fietshelm brult dat hij niet naar huis wil vind ik het nog steeds leuk. Ik fiets! In Amsterdam! Met een ventje achterop!
Maar ik voel me ook weer heerlijk vrij en trots als ik het fietsstoeltje van de bagagedrager trek en met mijn stoere kinderloze stadse fiets over de gracht naar de kapper fiets. Want soms is het ook erg fijn om even meer stads dan moeder te zijn.